Wist u dat het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao in juli van dit jaar ‘Richtlijnen Kinderalimentatie’ heeft vastgesteld? Met die richtlijnen is beoogd bij te dragen aan de voorspelbaarheid van de uitkomst van alimentatieprocedures op Curaçao. De wet bevat zelf namelijk geen concrete aanwijzingen op welke wijze de alimentatie moet worden berekend, behalve dan dat daarvoor behoefte en draagkracht een bepalende rol spelen.

Behoefte en draagkracht zijn open normen, dat wil zeggen dat niet in regelgeving is
vastgelegd wat daaronder moet worden verstaan. Voor de invulling van deze normen gelden de richtlijnen nu als leidraad. De rechter kan natuurlijk van de richtlijnen afwijken als specifieke omstandigheden van een geval daartoe aanleiding geven. Als er zich een geval voordoet waarin de richtlijnen niet voorzien, beslist de rechter in goede justitie (rechtvaardig, volgens het recht en naar eer en geweten). Het is dus van groot belang om specifieke of onvoorziene omstandigheden tijdig en het liefst met stukken te onderbouwen.

Hoewel de begrippen ‘behoefte’ en ‘behoeftigheid’ dichtbij elkaar liggen, is het toch
goed om deze begrippen te onderscheiden. Iedereen heeft namelijk behoeften, maar men is pas behoeftig als men niet zelf in zijn behoeften kan voorzien. Het is belangrijk om te weten dat kinderalimentatie verschuldigd is, ongeacht behoeftigheid van de minderjarige en jongmeerderjarige. In de richtlijnen is door het gerecht de behoefte van de minderjarige bepaald. In die bedragen zijn de maandelijkse schoolkosten, de kosten voor kleding, recreatie en feestjes inbegrepen. Daardoor zal door de rechter geen rekening gehouden worden met de opgevoerde daadwerkelijke kosten (voor school, kleding, recreatie en feestjes). Bijzondere uitgaven die ten behoeve van de minderjarige gemaakt worden, zoals (naschoolse) opvang, buitengewone vervoerskosten, bijles en medicijnen die niet worden vergoed, zijn níet inbegrepen bij de door het gerecht vastgestelde behoefte van de minderjarige. De bedragen die in de richtlijnen worden genoemd kunnen ook verhoogd worden met kosten van privéonderwijs, bepaalde sporten of hobby’s.

Het bedrag dat de onderhoudsplichtinge wordt geacht te kunnen missen ten behoeve van het kind vormt de draagkracht. In de richtlijnen valt te lezen dat de draagkracht van een ouder als volgt wordt bepaald: [daadwerkelijke inkomsten of de verdiencapaciteit / basisminimum (1456 gulden) + woonlasten + niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten]. Het bedrag dat wordt vastgesteld ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige mag de behoefte van de minderjarige of de draagkracht van de onderhoudsplichtinge niet overstijgen. Het komt regelmatig voor dat van een alimentatieplichtige wordt verlangd, al dan niet op termijn, de werkzaamheden die hij al verricht, uit te breiden of de verdiencapaciteit te benutten. Zo nam ik laatst nog kennis van een beschikking waarin de rechter bepaalde dat er van de vader die een parttime baan had, gelet op de zwaarwegende onderhoudsplicht van ouders jegens hun kinderen, verlangd kon worden dat hij fulltime ging werken. Het gerecht stelde zijn inkomsten vervolgens vast op het bedrag dat de man zou verdienen bij een fulltime dienstverband. Het bestaansminimum bedraagt aldus de richtlijnen 1456 gulden per persoon per maand op Curaçao (en 1400 florin op Aruba en 907 dollar op Bonaire) en in beginsel gaat het gerecht uit van een redelijke ‘netto’ woonlast van 30 procent van het inkomen. De rechter past ‘maatwerk’ toe of wijkt af van de richtlijnen als de werkelijke woonkosten flink hoger liggen en niet te veranderen of te vermijden zijn – óf juist lager blijken te zijn dan het ‘forfaitair’ berekende bedrag van 30 procent van het inkomen. Bij het genoemde bedrag in het kader van het bestaansminimum zijn de redelijke kosten van elektriciteit, water, telefoon, internet, kabelaansluiting, service A/C, boodschappen en autogebruik inbegrepen. Met de daadwerkelijk opgevoerde kosten van deze kostenposten zal dus geen rekening gehouden worden. Er is in het kader van het bestaansminimum géén rekening gehouden met de kosten van hypotheek dan wel huur. Overige lasten, zoals ‘niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten’ moeten worden gesteld en, indien betwist, onderbouwd, bijvoorbeeld de studieschuld, of schulden die zijn aangegaan voor de koop van noodzakelijke goederen zoals een ijskast, wasmachine of auto. Als de beschikbare draagkracht van partijen groter is dan de behoefte van de minderjarige(n), dan moet de behoefte van de minderjarige(n) naar rato hiervan over hen verdeeld worden aan de hand van de volgende formule: [draagkracht/gezamenlijke draagkracht x behoefte]. Ook hier geldt dat in sommige situaties aanleiding kan bestaan om van de uitkomst van deze berekening af te wijken.

Bij het volgende rekenvoorbeeld sluit ik even aan bij de hierboven aangehaalde zaak van de vader die parttime werkte maar volgens de rechter een verdiencapaciteit had dat gebaseerd was op een fulltime dienstverband. De rechter stelt eerst de behoefte van de kinderen vast op basis van de richtlijn (500 gulden per kind per maand). Dat bedrag wordt bijvoorbeeld door de rechter verhoogd met kosten van sport en naschoolse opvang, in dit voorbeeld voor twee kinderen in totaal 1640 gulden per maand. De totale kosten van de kinderen wordt dan vastgesteld op (1640 + 500 + 500 =) 2640 gulden per maand. De ouders moeten naar rato van hun draagkracht aan deze kosten bijdragen. Stel, de vader verdient op basis van een parttime dienstverband 3000 gulden netto per maand aan inkomen. Naar het oordeel van het gerecht kan de vader 6000 gulden verdienen omdat van hem verlangd kan worden fulltime te gaan werken. Wat de lasten
van de vader betreft moet er bij het bepalen van de draagkracht van de vader rekening gehouden worden met het bestaansminimum van 1456 gulden en daar moeten woonlasten van de vader bij worden opgeteld, stel die zijn 600 gulden per maand.

Het voorgaande betekent dat de vader (6000 – 1456 – 600) 3944 gulden netto per
maand overhoudt. Stel, de moeder dient geen financiële gegevens in waardoor haar

draagkracht niet kan worden vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat er geen vergelijking van de draagkracht van beide ouders kan worden gemaakt en dus ook niet kan worden vastgesteld welke bijdrage de vader aan de moeder moet betalen. De rechter zal daarom in redelijkheid een bedrag vaststellen dat de vader geacht wordt bij te dragen in de kosten van de kinderen. Gelet op de omstandigheden van het geval is het dan mogelijk dat beide ouders ieder voor de helft in de behoefte van de kinderen zullen moeten voorzien, dat wil zeggen iedere ouder 1320 gulden per maand (zegge 660 gulden per maand per kind).

Neem gerust contact met mij op via het e-mailadres info@ true-lawyers.com als u
geïnteresseerd bent in een kopie van de Richtlijnen Kinderalimentatie of als u
bijvoorbeeld vragen heeft over de berekening van kinderalimentatie op basis van de Richtlijnen Kinderalimentatie