Enige tijd geleden had ik een zaak in behandeling waarin de wederpartij – de man, met de gefingeerde naam Matteo – er alles aan deed om onder zijn betalingsverplichting uit te komen. Dit ondanks het feit dat ouders op grond van de wet verplicht zijn om naar draagkracht te voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van hun minderjarige kinderen. 

Meneer Matteo stelde zich op het standpunt dat hij geen draagkracht had om een onderhoudsbijdrage ten behoeve van zijn minderjarige kind te leveren. Uiteraard heb ik namens de vrouw vurig én gemotiveerd verweer gevoerd. De man probeerde de rechter van het gerecht in eerste aanleg ervan te overtuigen dat hij geen inkomen had, althans nauwelijks inkomsten genereerde. Hij bracht echter geen stukken in het geding waaruit bleek dat hij alles in het werk stelde om inkomsten te genereren. De man had ook verzuimd om aan te tonen dat hij ondanks voldoende pogingen daartoe niet in staat was om werk te vinden. Wél bracht hij informatie in het geding met betrekking tot zijn maandelijks terugkerende kosten. Ondanks het feit dat meneer Matteo enerzijds beweerde al jarenlang werkloos te zijn, had hij naar eigen zeggen hoge kosten met betrekking tot Aqualectra, benzine, boodschappen, kleding én persoonlijke verzorging. 

Tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak stak de rechter na mijn pleidooi van wal en stelde kritische vragen. En terecht, wij hebben het over een man in de bloei van zijn leven, met een goed opleidingsniveau (hbo) met meerdere diploma’s op zijn naam en een indrukwekkend curriculum vitae. De man liet zich tijdens het vragenvuur ontvallen dat hij met zijn laatste baan een maandsalaris genereerde van 4000 gulden. De rechter heeft deze bekentenis aangewend om in haar beschikking te oordelen dat zij meneer Matteo – mede gelet op zijn opleidingsniveau en werkervaring – in staat achtte om op korte termijn hetzelfde inkomen te genereren. Het verzoek om kinderalimentatie van mijn cliënte werd door de rechter toegewezen en geoordeeld werd dat Matteo maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van 550 gulden diende bij te dragen ten behoeve van de kosten van opvoeding en verzorging van zijn minderjarige kind. Hoewel wij dus te maken hadden met een man die beweerde geen inkomsten te hebben, oordeelde de rechter dat dit hem niet ontsloeg van zijn verplichting om bij te dragen aan de kosten met betrekking tot zijn minderjarige kind. 

Meneer Matteo kon de beschikking kennelijk niet verkroppen en besloot in hoger beroep te gaan bij het Hof. Ditmaal ontvingen wij een enorm dossier gevuld met talloze sollicitatiebrieven die de man naar eigen zeggen verstuurd had. Zijn verzoek in hoger beroep hield in dat hij graag wilde dat het door hem te betalen bedrag aan alimentatie op nihil gesteld werd en dat de vrouw het door hem – sinds de beschikking in eerste aanleg – betaalde bedrag aan kinderalimentatie moest terugbetalen. Wederom stelde Matteo zich – dit keer in hoger beroep – op het standpunt dat hij niet draagkrachtig genoeg was om de toegekende bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van zijn minderjarige kind te betalen. Daarbij benadrukte hij ook dat de vrouw de kosten van de minderjarige onvoldoende had onderbouwd. 

Met behulp van een verklaring, afkomstig van zijn ouders, beweerde de man met droge ogen dat zijn ouders hem een lening hadden verstrekt waarmee hij de kinderalimentatie de afgelopen maanden had betaald. Daarnaast had hij alles uit de kast gehaald om het Hof ervan te overtuigen dat hij niet in staat was om ook maar één cent aan kinderalimentatie bij te dragen. Met lede ogen aanschouwde ik het door Matteo in het geding gebrachte overzicht met zijn maandelijkse kosten. Hoewel de man beweerde niet over inkomsten te beschikken, bracht hij tegelijkertijd een overzicht van kosten in het geding waaruit wij opmaakten dat hij maandelijks een torenhoge Aqualectra-rekening moest betalen – alsof de airco’s bij hem thuis dag en nacht stonden te draaien. Bovendien waren de door hem opgevoerde benzinekosten hoger dan de benzinekosten van een gemiddeld gezin met drie kinderen. Ook had de man naar eigen zeggen te kampen met forse kosten ter zake persoonlijke verzorging, waaronder de kapper. 

De opluchting van de vrouw was groot toen de uitspraak van het Hof bekend werd. Net als de rechter in eerste aanleg was het Hof van mening dat het niet aannemelijk was dat meneer Matteo in zijn geheel geen inkomen had. Zelfs de verklaring van zijn ouders waarin zij te kennen gaven dat zij maandelijks bijsprongen om de man – hun lieftallige zoon – in financiële zin te helpen, mocht niet baten. Immers, de door hem opgegeven aanzienlijke maandelijks terugkerende kosten van levensonderhoud wezen aldus het Hof niet op het ontbreken van inkomen. Het Hof merkte bovendien op dat het voor de hand had gelegen dat Matteo de broekriem had aangehaald ter beperking van zijn kosten van levensonderhoud, mede om zijn ouders, waarvan hij niet gesteld had dat zij financieel royaal in de slappe was zaten, onnodig op kosten te jagen. Zijn kosten van levensonderhoud getuigen daar niet van. 

Het komt gelukkig niet heel vaak voor dat een van de ouders niet bereid is om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, zoals in het bovengenoemde voorbeeld. De meeste ouders zijn het met elkaar eens dat de kinderen niet de dupe hoeven te worden van de echtscheiding. Meningsverschillen over het uiteindelijk te betalen bedrag zullen blijven bestaan. In die gevallen is mediation een van de mogelijkheden om op een vreedzame wijze overeenstemming te bereiken als het maken van afspraken in onderling overleg niet lukt.