Lang geleden, ergens in de eerste helft van de jaren negentig, woonde ik met mijn ouders in Amsterdam. Na een avontuurlijke vakantie op mijn geboorte-eiland besloten mijn ouders dat zij wilden remigreren naar Curaçao, tien jaar na de verhuizing vanuit Curaçao naar Nederland. 

Ik wist niet zo goed of ik moest huilen of lachen toen het verhuisbericht door hen werd aangekondigd. Wat ik nog wel goed weet, is dat ik met mijn ouders in onderhandeling ging. Uiteindelijk mocht mijn beste vriendin mee voor de duur van één jaar, hetgeen inhield dat mijn moeder haar voogd werd. Mijn vriendin stond destijds onder eenhoofdig gezag van haar moeder en de beslissing dat zij voor een jaar met ons mee mocht naar Curaçao, was tot onze grote vreugde dus snel gemaakt. Gezag betekent dat zorg wordt gedragen voor de opvoeding en verzorging van een minderjarig kind. Men spreekt van ouderlijk gezag als het gezag uitgeoefend wordt door een ouder. Het ouderlijk gezag wordt door ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend en voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend. 

Het ouderlijk gezag houdt in dat een ouder beslissingsbevoegd is in het kader van de verzorging en opvoeding van zijn of haar kind, bijvoorbeeld over schoolkeuzes, medische beslissingen en het aanvragen van een identiteitsbewijs of paspoort. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. De vader van mijn vriendin is destijds niet betrokken bij het besluit van haar moeder om toestemming te verlenen voor de verhuizing naar Curaçao voor de duur van één jaar. Mijn vriendin had toen al jaren geen contact met haar vader en er was geen sprake van een omgangsregeling. Dit terwijl het uitgangspunt is dat een kind en een ouder recht hebben op omgang met elkaar. Meestal is het kind zich gezien de jonge leeftijd niet bewust van het recht op omgang met de andere ouder. Met enige regelmaat verneem ik van cliënten welke uitdagingen de uitoefening van het gezag over hun minderjarige kind(eren) met zich mee kunnen brengen. Meestal neem ik kennis van die discussies op het moment dat de ouders al uit elkaar zijn.

De omgang tussen ouder en kind is van groot belang en in geval van gezamenlijk gezag heeft de rechter zelfs de mogelijkheid om de ouder bij wie het kind de hoofdverblijfplaats heeft, te verbieden op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen. De rechter kan ook de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft gelasten om terug te verhuizen, of zich te vestigen op zodanige afstand van de andere ouder dat omgang tussen het kind en die ouder kan plaatsvinden. Ook bij eenhoofdig gezag kan de rechter de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind beperken indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting om omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen.

Uit jurisprudentie en internationale verdragen, bijvoorbeeld artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, vloeit als het ware een verplichting van de nationale autoriteiten – onder wie de rechter – voort, om zich zo veel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. Ook dient de rechter zich zo veel mogelijk in te spannen om een omgangsregeling tot stand te brengen en daartoe alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te treffen. Het recht op omgang veronderstelt dat een ouder die met het gezamenlijk ouderlijk gezag belast is, verplicht is de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen. Deze norm richt zich zowel tot ouders die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen als de ouder die het ouderlijk gezag alleen uitoefent. 

Welke maatregelen een rechter in een specifieke situatie kan opleggen ter effectuering van een vastgelegde omgangsregeling of een verdeling van de opvoed- en zorgtaken, hangt af van de omstandigheden van het geval. Uitgangspunt bij het opleggen van de maatregelen en de in dat kader te maken belangenafweging, is dat het belang van het kind een overweging is van eerste orde.  Als er slechts één ouder met het gezamenlijke gezag belast is, kan er van een conflictsituatie omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening geen sprake zijn. Het is immers de ouder die met het gezag is belast, die belangrijke beslissingen ten aanzien van het kind mag nemen. Dit betekent overigens niet dat een ouder die belast is met het eenhoofdig gezag een vrijbrief heeft om beslissingen te nemen die in strijd zijn met diens verplichting om het recht op omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen. 

Mijn vriendin heeft uiteindelijk een schooljaar op Curaçao doorgebracht waarna zij terugkeerde naar haar moeder in Amsterdam. Spijtig genoeg heeft haar moeder zich nooit ingezet om de band tussen mijn beste vriendin en haar vader te bevorderen en heeft haar vader zich op zijn beurt nooit tot de rechter gewend met het verzoek om omgang met zijn minderjarige dochter. Tot op heden bestaat er geen enkele vorm van omgang tussen mijn vriendin en haar vader. Hoewel er bij de meeste ouders geen kwade opzet in het spel is – eerder angst en gebrek aan vertrouwen – concludeerde mijn vriendin onlangs, tijdens een gesprek over onze jeugd, dat zij het jammer vond dat zij nooit de kans gekregen heeft om een band met haar vader op te bouwen. Eén keer, jaren na ons tropische avontuur, zagen wij haar vader lopen in een Amsterdamse Hema, maar ze durfde hem niet te benaderen. Ik denk dat ze door alle jaren van geen contact, té klem en té verloren is geraakt.