Een man is in gemeenschap van goederen getrouwd met zijn vrouw. Man en vrouw delen lief en leed met elkaar en zijn gelukkig samen. Na twaalf jaar huwelijk slaat het noodlot toe en komt de vrouw te overlijden. Na overlijden van de vrouw (‘de erflater’) blijkt dat zij ruim twintig jaar geleden een testament heeft gemaakt, waarin zij haar broer tot haar enige erfgenaam heeft benoemd.
Er ontstaat discussie tussen de man en de broer. De broer stelt dat het testament duidelijk is over de erfstelling. De man verweert zich en bepleit dat de vrouw dit onder de huidige omstandigheden niet had gewild en dat de broer geen beroep kan doen op het testament.
U kunt zich voorstellen dat discussies over de inhoud en uitleg van een testament zich in vele varianten voordoen en dat het oplossen hiervan niet eenvoudig is. De wetgever heeft een wettelijke regeling aangereikt die bij de oplossing van deze discussies moet worden toegepast.
De hoofdregel is dat bij de uitleg van een testament moet worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Daarbij mag geen acht worden geslagen op daden of verklaringen die een erflater zou hebben gedaan en die niet in het testament zijn vastgelegd.
Deze hoofdregel valt te begrijpen. Bij de uitleg van een testament gaat het erom zo veel mogelijk de wil van de erflater te bepalen zoals die in het testament is vastgelegd. De uiterste wil is hoogstpersoonlijk en men kan niet zonder meer afgaan op de verklaringen van anderen over wat de erflater bij testament zou hebben bedoeld.
De wetgever heeft echter bepaald dat als bij toepassing van deze hoofdregel blijkt dat het testament, zonder inachtneming van gedragingen of verklaringen van de erflater buiten het testament om, ‘geen duidelijke zin heeft’, het testament mag worden uitgelegd met behulp van verklaringen van anderen over wat de erflater bij testament zou hebben bedoeld.
In onze casus grijpt de broer de hoofdregel aan. Het testament is duidelijk over wat de vrouw heeft gewild, namelijk ‘ik benoem als mijn enige erfgenaam mijn broer’.
De man heeft in deze zaak gesteld dat de vrouw ten tijde van het maken van het testament tot doel had om haar ouders te onterven (lees: ‘de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen’). Zij had een zeer slechte verhouding met haar moeder, was net gescheiden en had geen kinderen. De vrouw had destijds bij het opmaken van het testament geen ander alternatief (lees: ‘de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt’). Had zij dat wel, dan had zij haar broer niet als enige erfgenaam benoemd.
Het Gerecht overwoog dat de broer deze uitleg onvoldoende heeft betwist en dat in elk geval is vast komen te staan dat de vrouw tijdens het maken van haar testament in elk geval het doel had om haar ouders te onterven. Het Gerecht overwoog vervolgens dat bij dergelijke uitleg de benoeming van haar broer als enige erfgenaam ‘geen duidelijke zin’ heeft en laat vervolgens de man toe om nader bewijs te leveren van de stelling dat zij de broer niet als enige erfgenaam zou hebben benoemd als zij een alternatief had. Nadat zowel de man als de broer zijn toegelaten bewijs te leveren van hun stellingen, heeft het Gerecht overwogen dat uit getuigenverklaringen is gebleken dat de vrouw bij het opstellen van het testament vooral tot doel had haar ouders te onterven, en dat de vrouw haar broer slechts tot enig erfgenaam heeft benoemd omdat zij toen geen alternatief had (bijvoorbeeld de benoeming van haar echtgenoot, die zij toen niet had). Uit de getuigenverklaringen zou ook blijken dat de vrouw ervan uitging dat de man, vanwege het huwelijk, haar erfgenaam zou zijn. Volgens het Gerecht moet het testament zo worden uitgelegd dat de benoeming door de vrouw van haar broer tot enig erfgenaam alleen gold voor de situatie dat er geen alternatief bestond en dat deze benoeming zou vervallen in een situatie waarin wel sprake zou zijn van zodanig alternatief. De vorderingen van de broer zijn volledig afgewezen.
In deze column heb ik de besproken casus en overwegingen van het Gerecht zo veel mogelijk vereenvoudigd. Deze casus is in werkelijkheid tot aan de Hoge Raad uitgevochten, met eenzelfde resultaat.
Uitdaging in de praktijk zit vooral in het kunnen bewijzen van eigen stellingen over wat een erflater zou hebben bedoeld. Toch is het belangrijk om te weten dat ook een testament, al lijkt dat duidelijk, bij betwisting van de inhoud daarvan moet worden uitgelegd zoals dat in de wet is beschreven.